Gevoelig beton
Boven het land waar ik een tijdlang woonde, wapperde dertig jaar geleden nog de rode vlag met gouden sikkel en hamer. Op zich een sterk logo. Net als de Nazi’s begrepen ook de Sovjets maar al te goed wat de propagandistische kracht van een uitgekiend ontwerp en van kunst op hoog niveau kan zijn.
Ik bezocht regelmatig het KuMu (KunstMuseum) aan de rand van Estland’s hoofdstad Tallinn en ging vaak eerst naar de afdeling met propagandistische Sovjetkunst.
Nu ik weer terug ben in Tallinn, ga ik daar ook weer eens kijken. Het blijft boeien.
Enorme doeken tonen fiere fabrieksarbeiders, kloeke boerinnen hooiend of achter een paardenploeg, nijvere wetenschappers in witte laboratoriumjas en zwoegende, maar toch altijd heel opgewekt kijkende, werkpaarden.
Het is allemaal prachtig en krachtig. Maar voor iemand als ik, die opgroeide in een tijd van paranoia en huis-aan-huis verspreide folders waarin de Nederlandse bevolking werd aangeraden om onder de keukentafel of in de kelder weg te kruipen ‘als de Russen kwamen’, nog steeds een beetje griezelig.
Het is te groot, te overweldigend. Het schreeuwt je toe ‘Zo moet het en niet anders!!!’.
Hetzelfde geldt voor veel Sovjetarchitectuur. In tegenstelling tot de juist zo bonte propagandaschilderijen en affiches kent deze echter slechts grijstinten.
De gebouwen bestaan uit enorme verticale en horizontale plakken beton, opgestapeld door ongetwijfeld dezelfde fiere arbeiders van de doeken in het KuMu.
Maar sinds de moderne tijd is aangebroken in deze voormalige Sovjetrepubliek kijken de meeste inwoners met afgrijzen naar deze betonklompen. Ze moeten verdwijnen, plaats maken voor staal, glas, licht en kleur.
Toen ik hier nog woonde, stond ik op een dag met stomheid geslagen voor de plek waar een week eerder nog een compleet Sovjetconferentiecentrum met bijbehorend hotel had gestaan. Het was weg, opgeruimd in zeven dagen.
In deze stad waren de mannen met drilboren er altijd en overal. Zette ik om twee uur
‘s nachts een raam open in mijn slaapkamer, dan hoorde ik ze nog (of al) bezig in de verte. Welk weldenkend mens gaat er middenin de nacht met een drilboor aan de gang, dacht ik dan. Dan moeten de haat, het afgrijzen en de woede wel erg diep zitten. En dan is er niet frustrerender dan beton dat niet wil wijken.
Niet omdat de slopers er niet doorheen komen. Die vegen, als het nodig is, hele wijken met betonnen woonkazernes met een paar honderd kilo dynamiet van de kaart.
Het beton dat niet zo snel wijkt is Gevoelig beton. Beton waar een deel van de bevolking eigenlijk tóch liever niet vanaf wil.
Zoals het beton van de voormalige Stadshal. Net als alle hoofdsteden van de vele Sovjetrepublieken had ook Tallinn zo’n hal. Die was niet bedoeld als stadhuis, maar als een verzamelplaats voor de kameraden. Natuurlijk kreeg het gebouw ook weer gigantische afmetingen en werd het opgetrokken uit louter beton.
Naast de immense hal waar de kameraden, al dan niet uit zichzelf, zich verenigden, bevat het gevaarte nog een schaatshal, een concerthal en ontelbare administratieve ruimtes. Op de begane grond bevinden zich met ijzeren hekken afgesloten garages.
Aan de buitenkant lieden tientallen meters brede betonnen trappen vanuit alle windrichtingen naar het dak dat uit terrassen zo groot als voetbalvelden bestaat.
Aan weerskanten staan betonnen tribunes en in het midden bevindt zich een rij vlaggenmasten waar in voeger jaren talloze van die rood met gouden hamer en sikkel vlaggen wapperden. Alles wat de marcherende en naar de Vlag en de Grote Leider saluerende mens zich maar kon wensen.
Deze Stadshal staat pal aan de baai. Een eigen betonnen pier en een landingsplatform voor helikopters verschaften hoge Sovjetfunctionarissen directe en gemakkelijke toegang tot de immer juichende en met rode vlaggetjes zwaaiende menigten.
Nu ik de trappen weer eens beklim, hoor je er alleen de zeewind die door lege betonnen gangen fluit.
Toen ik hier nog woonde waren de schaatshal en concerthal nog in gebruik. Maar die hebben het af moeten leggen tegen de moderne en veel comfortabele faciliteiten die in het stadscentrum zijn verrezen. Aan de buitenkant van het gebouw is alles dat relatief enige waarde had, zoals de houten trapleuningen en verlichtingselementen, gejat.
Mooie klus voor de drilboormannen, zou je denken. Wég met die oerlelijke betonpuist op deze A1 locatie direct aan de prachtige baai van Tallinn. Zet er een superluxe openbare ruimte neer waar alle inwoners van de stad wat aan hebben. Of leg een mooie boulevard aan die ook het toerisme bevordert.
Maar nee, zo simpel gaat dat niet. Het gaat hier tenslotte om Gevoelig beton. Tenminste, voor zo’n vierendertig procent van de bevolking die afstammen van de tienduizenden die vanuit de USSR naar deze streek werden gestuurd.
Nadat Estland weer onafhankelijk werd, hebben zij van harte meegewerkt aan de overgang naar de vrijemarkteconomie. Ze rijden in een nieuwe BMW, Mercedes of Lexus en kopen uitsluitend dure merkkleding.
Maar ondanks dat willen ze in sommige gevallen het verleden niet vergeten. Zoals toen de Estlandse overheid de Bronzen Held verwijderde (zie het verhaal De bronzen held geveld). Of toen het Bezettingsmuseum werd geopend. Hoezo bezetting? Wisten de Esten dan niet dat de Russische soldaten als bevrijders kwamen en de Nazi’s, die in de bossen ten noorden van de stad meer dan 6.000 joden, homoseksuelen en zigeuners afschoten, het land uit joegen? Ook elk plan om iets zinnigs te doen met de Stadshal werd en wordt met Russische argusogen bekeken.
Een aantal jaren geleden het stadsbestuur de oplossing te hebben gevonden. Het schreef een ontwerpwedstrijd uit voor internationale architectenbureaus. Maar de foto’s op de speciale website gaven de wanstaltigheid van het gebouw kennelijk zo goed weer dat er geen enkele inzending binnenkwam. Geen architect ter wereld die er zijn of haar handen aan wilde branden.
Nu ik weer oog in oog sta met de kolos, zie ik hoe verwoestend de winter en het ijs opnieuw te werk zijn gegaan. Het ijs is in kieren gekropen die allang niet meer worden dichtgesmeerd en wrikt langzaam maar zeker de betonplaten verder uit elkaar.
Hele traptreden komen los en glijden de trappen af. Steunberen storten in en versperren doorgangen. Door roest aangevreten stalen hekken en poorten vallen om.
Niemand die wat doet. Niemand die het monster uit zijn leiden helpt.
Euthanasie is deze arme betonreus niet toegestaan. Zijn status als Gevoelig beton heeft hem veroordeeld tot een langzaam en zielige wegkwijnen.