De Bronzen Held geveld
Op een vroege donderdagochtend wordt een grote witte feesttent opgezet in een parkje in Tallinn, de hoofdstad van Estland waar ik op dat moment woon. Het parkje bevindt zich schuin tegenover het appartementengebouw waar mijn Estse vriendin en ik wonen.
Het zijn allesbehalve de voorbereidingen voor een buurtfeest of een ander gezellig evenement. Al snel is het hele parkje afgezet met metershoge ijzeren hekken en weert een cordon van politiemensen in gele vesten iedereen die nieuwsgierig iets te dichtbij komt.
Aan de hekken worden borden opgehangen waarop in het Ests, het Russisch en het Engels te lezen valt dat het parkje de locatie is van een archeologische opgraving naar oorlogsgraven en dat rustig en gepast gedrag van de omstanders wordt verwacht.
Al na een paar uur wordt dat verzoek luidruchtig aan de laars gelapt door een grote groep Russische Esten. Zij weten dat vandaag de dag is gekomen waarop iedereen, zowel Ests als Russisch, met angst en beven heeft gewacht.
De dag waarop het monument de Bronzen Held wordt verwijderd, de dag waarop de resten van enkele gesneuvelde onbekende Sovjetsoldaten worden opgegraven om buiten het centrum van de stad te worden herbegraven.
De dag waarvan iedereen wist dat hij zou komen sinds het parlement een maand of twee geleden een speciale wet aannam die bepaalt dat er zich geen monumenten voor wélke voormalige bezettingsmacht dan ook in de stad mogen bevinden.
Enkele maanden eerder is er ophef geweest over een monument dat gevallen Duitse soldaten uit de Tweede Wereldoorlog herdenkt. Het staat welliswaar in de uitgestrekte middle of nowhere van dit land, dat even groot is als Nederland maar dat maar 1.6 miljoen inwoners heeft, maar het blijkt een bedevaartsplek voor skinheads en ander extreemrechts tuig te zijn geworden.
Het monument midden in Tallinn, dat gedomineerd wordt door de uit brons gegoten figuur van een Sovjetsoldaat die met zijn helm onder een arm treurig neerkijkt op de plek waar de stoffelijke resten van zijn onbekende kameraden liggen, is al vele malen eerder het tafereel geweest van rellen.
Esten zonder Russisch bloed zien het als de verering van een bezetter die de Republiek Estonia meer dan 50 jaar onder de plak heeft gehouden.
Aan de andere kant zien de Russische Esten -ruim 30% van de inwoners van het land- het als een eerbetoon aan de bevrijders die het land verlosten van de Nazi's.
Een jaar eerder ontstond er op 9 mei -de dag dat de Sovjets Estonia bezetten- een enorme vechtpartij tussen Esten en Russen omdat deze laatsten busladingen met schoolkinderen naar het monument brachten om daar rode bloemen te leggen.
In een land waar de overheid er alles aan doet om de Russen onder druk zoveel mogelijk te laten integreren, werd dat opgevat als een provocatie.
Jonge schoolkinderen moeten Ests leren, zich Ests voelen en vergeten dat hun families in het kielzog van immigranten en Sovjetsoldaten dit land zijn komen bevolken om het om te vormen tot een Sovjetstaat.
Rond de tijd van deze ongeregeldheden werd zelfs een populaire Russischtalige radiozender die het vertikte ook in het Ests uit te zenden door de overheid definitief uit de lucht gehaald.
Het punt is dat de ouders, grootouders en soms overgrootouders van de Estse Russen hun roots niet willen vergeten. Ze vinden het prima dat hun kinderen op school als eerste taal het Ests leren, maar thuis wordt er gewoon Russisch gesproken.
Als dochterlief thuiskomt met een Estse jongen wordt ze echt het huis niet uitgezet, maar liever zien de ouders toch gewoon een Russische vrijer op de stoep staan.
Die zijn niet alleen eigen maar ook zoveel romantischer. Of, zoals een Russische vriendin van mij eens vertelde: ’Als een Russische man nog tien euro op zak heeft, zal hij er negen van uitgeven aan bloemen voor de vrouw waar hij verliefd op is’.
Ik vroeg wat hij met de resterende euro zou doen. ’Vodka kopen natuurlijk!’ zei Julija en keek me aan of ik achterlijk was.
Als het op die donderdagmorgen tot de Russische gemeenschap doordringt dat onder de witte feesttent het witte zandstenen monument steen voor steen wordt afgebroken en de Bronzen Held in stukken van zijn sokkel wordt getild, gaat het fout.
Binnen korte tijd verzamelen zich honderden mensen op de terrassen van de naast het parkje gelegen nationale bibliotheek. Die hoger gelegen terrassen had de politie beter af kunnen zetten, want nu vormen ze een uitstekende basis voor de snel groeiende groep Russen die de politiemensen luidkeels begint uit te schelden.
In de loop van de middag wordt de sfeer grimmiger en blijft het niet bij schelden. Op de terrassen en rondom het politiecordon is de vodka en het bier flink aangesproken. De Alko shop, de slijterijketen van de staat, aan de overkant van het park heeft nog nooit zulke goede zaken gedaan.
En tja, wat doen boze, protesterende mensen met een lege vodka- of bierfles?
Juist, die gaat richting politie. Voor elke in de buurt van de politie uit elkaar spattende fles wordt luid geapplaudiseerd en gefloten.
Het cordon van politiemensen in licht uniform wordt afgelost door mannen in een oproeroutfit, compleet met transparante kunststof schilden, gummiknuppels en helmen met vizier.
Al snel maken de lege flessen plaats voor uit de terrassen gewrikte stenen en tegels.
Mijn vriendin (volgens haar is de hele familie ’Tweehonderd procent Ests’ en komt er geen Rus binnen) en ik zien vanuit ons apartement dat de plek schuin tegenover ons langzaamaan verandert in een slagveld. Zij wordt gebeld door haar zwager, de hoofdcommissaris van politie. ’Ja, ja, we zijn binnen hoor ik haar zeggen. Goed, we blijven binnen, als jij denkt dat dat beter is’.
Dat Margus geen loze waarschuwing heeft gegeven, blijkt een paar uur later als de zaak zo uit de hand loopt dat de politie zich moet terugtrekken tot een driedubbele rij, strak om de tent waar de opgravingen nog steeds aan de gang zijn.
Weer een uur later zegt mijn vriendin ’Hoor ik nou schieten?’ We gaan het balkon op en kijken voorzichtig over de rand. Beneden ons veegt een vers aangevoerde politiemacht de straten schoon. Er wordt geschoten met rubber kogels en traangasgranaten spuiten sissend over het asfalt in de richting van Russische jongeren die alles wat ze kunnen loswrikken in de richting van de politiemensen gooien. Verderop in de straat worden winkelruiten ingegooid. Een kleine supermarkt wordt leeggeroofd. ’Idioten!’ zegt mijn vriendin ’Die winkelier is zelf Russisch!’.
Door de ramen aan de achterkant van ons appartement, die uitzicht bieden op de Alexander Nevski kathedraal en de daar naast liggende parlementsgebouwen, zien we dat de toegangsweg naar de heuvel waarop de regeringsgebouwen liggen hermetisch met pantserwagens en betonnen wegversperringen wordt afgesloten.
Op de televisie wordt opvallend weinig gemeld van wat er zich onder en om ons heen afspeelt. Mijn vriendin belt een bevriende journaliste die zegt dat de politie wil voorkomen dat het geweld overslaat naar de buitenwijken Mustamaë en Lasnamaë, waar de betonnen woonkazernes uit de Sovjettijd staan en waar de meeste Russen wonen. Als dáár de vlam in de pan slaat zitten we morgen met iets wat het meest zal lijken op een burgeroorlog.
Maar na middernacht wordt het rustig. Mijn vriendin zegt dat de Russen nu dronken naar bed gaan en morgen zo’n vreselijke kater hebben dat ze de puf niet meer hebben om de stenen weer op te pakken. Ze weet het zeker. Ik help het haar hopen.
De volgende morgen trekken we nieuwsgierig de gordijnen open. Het parkje ligt er vredig bij. De ijzeren hekken en de feesttent zijn verdwenen en op de plek waar een dag eerder de Bronzen Held nog treurde, zijn tuinlieden bezig met het aanleggen van bloembedden in een laag vers gestorte donkere aarde.
In mooie, sierlijke lijnen worden oranje, witte en gele bloemen geplant.
Géén rode.