Gamen tot in de eeuwigheid
Hij is jong, een tiener nog. Langzaam en verbaasd om zich heen kijkend loopt hij de kristallen trap op. Bij een van de serafijnen, die in een rij langs het pad staan dat naar de oude man leidt, stopt hij en staart haar met open mond aan. De engel glimlacht hem hemels toe, strijkt liefkozend met de tip van een van haar schitterende witte vleugels over zijn wang en geeft hem dan een bemoedigend duwtje in de richting van de oude man.
De jongen wankelt naar de troon, slaat een hand voor zijn mond, laat die dan weer langzaam zakken en zegt ‘Vét cool, U bestaat écht! Awesome!’ De oude man gebaart hem plaats te nemen op een van de zilveren krukjes voor de gouden troon. ‘Natuurlijk besta ik echt, wat dacht jij dan?’ zegt hij nors. De jongen wordt rood in het gezicht, giechelt nerveus en wringt zijn handen samen. ‘Nou ja, weet u, ik ben er niet mee opgevoed. Thuis waren we níks en dus werd ik ook níks. En het was ook niet zo cool om naar de kerk te gaan. Op festivals liepen er wel eens van die Hare Krishna's rond in oranje jurken en daar gingen wij dan zingend en heupwiegend achteraan. Dat was wel láchen!’ Plotseling bedenkt hij zich iets. ‘Of... zijn die gasten ook van u?’ De oude man lacht nu diep bassend. ‘Ja hoor, die gasten zijn ook van mij. Je zult ze hier genoeg tegenkomen. Áls je mag blijven tenminste…’ De jongen schrikt. ‘Waarom zou ik niet mogen blijven? Ik heb toch geen erge dingen gedaan daar…’ Hij wijst naar de wolkenvloer die zacht onder zijn zilveren krukje golft. ‘Nou, geen erge dingen, geen erge dingen’ zegt de oude man. ‘Al die moorden die je hebt gepleegd? Dat vind ik nou niet bepaald geen erge dingen doen’ De jongen staart de oude man verschrikt aan, zijn jongensgezicht onder zijn hippe kapsel één groot vraagteken. Hij slikt een paar keer en zegt ‘Móórden? Ik? Ik was zestien toen die vrachtwagen me van mijn fiets reed, ik zat nog op school!’ De oude draait zich naar de langharige man die nonchalant tegen de leuning van zijn troon geleund staat. ‘We moeten iets doen. Ze weten daar beneden echt niet waar ze mee bezig zijn’ De langharige rolt zijn ogen omhoog en maakt een verontwaardigd tsss-geluidje. ‘Ja Vader, dat zei ik twééduizend jaar geleden al!’ De oude man kijkt de jongen nu vriendelijk aan. ‘Wat deed je verder nog, behalve naar school gaan?’ vraagt hij. De jongen denkt even na en telt dan op zijn vingers af. ‘Zaterdag voetballen, chillen met mijn vrienden, naar concerten, om het weekend naar mijn vader, huiswerk maken, uitgaan met Fatima, internetten, gamen…’ De oude man veert op. ‘Aha, gamen! En wat voor games speelde je dan?’ De jongen kijkt verbaasd rond. Weten ze hier wat gamen is? Zou hij gewoon zijn favoriete games kunnen blijven spelen? ‘Sniper Elite, Call of Duty, Grand Theft Auto. Die vond ik het vetst op het moment dat ik eh…hier kwam’ De oude man fronst zijn witte wenkbrauwen. ‘En jíj beweert dat je niet gemoord hebt?’ De jongen zucht. Vergeet het maar dat gamen, ze hebben geen idee hier. ‘Jij beweert dat je niet gemoord hebt!’ buldert de oude man nu. De jongen duikt van schrik in elkaar. Zijn jongensstem slaat over. ‘Maar dat was in gámes, in spelletjes, het was niet echt! In het echt zou ik nooit dat soort dingen doen!’ De oude man herneemt zich. ‘Al die criminelen, al die soldaten, al die bejaarden met een rollator en jonge moeders achter kinderwagens, je hebt ze doodgemaakt. Duizenden en duizenden! Ze konden jou niets doen en toch heb je ze gedood. Dat is móórd!’. De jongen kijkt de oude man ongelovig aan. ‘Maar ze leefden toch niet écht? Het waren toch maar typetjes in een game?’ De oude man neemt een dik boek aan van zijn zoon. ‘Het zijn stuk voor stuk entiteiten met een, laten we zeggen, ziél. Hier kun je terugvinden wie je van zijn of haar ziel hebt beroofd’ De jongen pakt het boek aan en bladert het door. Hij herkent inderdaad heel veel figuren uit de games die hij speelde. ‘Maar iemand heeft deze typetjes toch bedacht en gemaakt?’ De oude man lacht opnieuw diep bassend. ‘En jullie daar beneden dan? Heb ik jullie niet bedacht en gemaakt?’ ‘Ja, ik denk het wel’ zegt de jongen en buigt zijn hoofd. De langharige buigt zich over naar zijn vader en fluistert hem iets in zijn oor. ‘Goed idee, Mijn Zoon’ zegt deze en wendt zich tot de jongen. ‘Ik weet het goed gemaakt met jou. Je mag hier blijven, maar dan moet je wel álle schietgames spelen die er bestaan en daarbij iedereen in leven laten’ Terwijl de jongen door twee serafijnen naar een zolderkamertje in een hoekje van het paradijs wordt geleid, knijpt hij zichzelf in zijn arm om te checken of hij niet droomt. ‘Gamen tot in de eeuwigheid’ fluistert hij. ‘Vét cool!’